
ALGEMEEN BELANG – KRITISCHE BESCHOUWING OP DE ROL VAN GECERTIFICEERDE INSTELLINGEN (GI’s) EN DE POSITIE VAN GEMEENTEN EN ANDERE INSTANTIES
1. Inleiding
Het maatschappelijk functioneren van gecertificeerde instellingen (GI’s), belast met de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen, roept ernstige vragen op ten aanzien van de naleving van wet- en regelgeving, de waarborging van grondrechten en het functioneren van het bestuurlijke toezicht. Dit stuk beoogt niet alleen individuele casuïstiek aan te kaarten, maar een breder structureel probleem te signaleren dat het algemeen belang raakt en aanleiding geeft tot nader onderzoek en juridische toetsing.
2. De feitelijke praktijk
Uit diverse ervaringen en signalen blijkt dat gemeenten, onderwijsinstellingen, sportverenigingen, hulporganisaties en andere betrokken instanties vaak zonder kritische toetsing uitvoering geven aan verzoeken of instructies van een GI, ook wanneer deze (a) in strijd kunnen zijn met wettelijke bepalingen, (b) buiten het wettelijke mandaat van de GI vallen, of © vergaande gevolgen hebben voor betrokken gezinnen en minderjarigen.
(overtreding van de verplichting tot waarheidsvinding ex art. 3.3 Jeugdwet, en in strijd met het gezagsrecht van de ouder; uitschrijving uit school zonder toestemming van de vader op verzoek van Arosa)
Voorbeelden hiervan zijn:
• Onrechtmatige uitschrijvingen van minderjarigen uit de Basisregistratie Personen (BRP) zonder kennisgeving aan of toestemming van ouders met gezag (in strijd met de Wet BRP en art. 1:247 BW).
• Initiëren van kostbare onderzoeken door commerciële partijen die gelieerd zijn aan de GI, zonder transparante aanbesteding of objectieve noodzaak, hetgeen belangenverstrengeling en misbruik van publieke middelen kan opleveren.
• Weigering van informatieverstrekking door gemeenten of scholen over de verblijfplaats en status van minderjarigen, in strijd met het informatie- en consultatierecht van ouders (art. 1:377c BW en art. 8 EVRM).
3. Structurele zorgen
Er lijkt sprake van een patroon waarin GI’s de facto een bijzondere machtspositie innemen, waarbij:
• Gemeenten en andere instanties feitelijk handelen op basis van een blanco mandaat (“blanco cheque”), zonder dat vooraf een materiële of juridische toetsing plaatsvindt.
• Kritische vragen van ouders structureel worden afgehouden of onbeantwoord blijven, zelfs op bestuurlijk niveau (wethouders, burgemeesters).
• Beslissingen van GI’s automatisch doorwerken in gemeentelijke betalingen, zonder verificatie van de feitelijke noodzaak of rechtmatigheid.
4. Juridische implicaties
Dit handelen (en nalaten) kan onder meer strijdig zijn met:
• Art. 3:2 Awb (zorgvuldigheidsbeginsel)
• Art. 3.3 Jeugdwet (verplichting tot waarheidsvinding in jeugdhulpverlening)
• Art. 3:4 lid 2 Awb (evenredigheidsbeginsel)
• Art. 2.3 Jeugdwet (maatwerk en rechtmatigheid bij verlening van jeugdhulp)
• Art. 1:377a t/m 1:377f BW (recht op omgang en informatie)
• Art. 8 EVRM (recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven)
Bovendien rijst de vraag in hoeverre gemeenten en derden hun eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid schenden door zonder eigen beoordeling uitvoering te geven aan verzoeken van een GI.
5. Noodzaak tot transparantie en toetsing
Voor een rechtstatelijke uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen is vereist dat:
• Mandaatovereenkomsten tussen gemeenten en GI’s transparant zijn en niet leiden tot onbegrensde bevoegdheden.
• Elke handeling of instructie van een GI die ingrijpt in rechten van burgers vooraf wordt getoetst op rechtmatigheid.
• Informatie- en consultatierechten van ouders strikt worden nageleefd.
• Uitschrijving van minderjarigen uit scholen of BRP op verzoek van een GI zoals Arosa dient altijd voorafgaand te worden getoetst op rechtmatigheid en op naleving van art. 3.3 Jeugdwet.
6. Conclusie
Het hier geschetste patroon is niet louter een kwestie van individuele fouten, maar wijst op een systemische kwetsbaarheid in het toezicht op GI’s en de mate waarin gemeenten en andere instanties hun eigen verantwoordelijkheid nemen.
Gelet op het algemeen belang is het wenselijk dat rechtbanken, toezichthouders en beleidsmakers deze praktijk onderzoeken, met bijzondere aandacht voor mandaatconstructies, informatieverstrekking en belangenverstrengeling.